Nico-Jan van Dijk gedichten
Anselm Kiefer.
Het lijkt in tegenspraak
met alles wat we weten
en met alles
waar we op hebben
leren vertrouwen
het lijkt in tegenspraak
met de wegen
van ons verstand
en met de koele berekening
waarmee we meestal
naar onze omgeving kijken
het blijft vreemd
die tegenspraak met het verstand
want ooit was ons toch iets anders beloofd
ooit was ons toch beloofd
dat de kracht
van het menselijk verstand
alles zal overwinnen
en nu ineens niet meer
vanzelfsprekend wordt het nooit
maar alleen in de nacht
alleen op weg
door een verlaten stad
alleen daar
zie je nog de fijne lijnen
en lange draden
die samen de band verraden
die je anders nooit ziet
die je anders nooit
kunt aanraken
de band
die alleen nog maar bestaat
wanneer de stad
geen enkele
menselijke aanwezigheid
meer verraadt
de sporen
van oude beschavingen
blijven alleen nog maar zichtbaar
in het koude licht
van een bevroren ondergrond
overdag zien we ze niet meer
overdag is daar
geen plaats meer voor
er is een afstand gekomen
tussen ons
en de mythen
uit vervlogen eeuwen
er is een afstand gekomen
tussen ons en de verhalen
die getuigen
van de ondergrond
die we zelden meer zien
maar die ons toch
al die jaren
heeft gedragen
de verhalen
waarmee we eeuwenlang
ons bestaan
met een bepaald ritueel
hebben omgeven
in nachten
en in schemering
in kristallen
die eeuwenlang
onzichtbaar
door de lucht
zijn blijven zweven
en in woorden
die nooit meer
worden uitgesproken
maar die we toch
nog steeds kunnen horen
alleen daar blijven ze zichzelf
nog eindeloos herhalen
in een monoloog
zonder ophouden
het zijn voetstappen
die nog lang weerklinken
in de nacht
voetstappen
die een soort van haast
een soort
van noodzaak verraden
alsof er iemand
in de verte wacht
soms zijn voetstappen
op het natte asfalt
de echo
van een ver verleden
soms is de hand
van de geschiedenis
zo groot
dat een weerwoord ontbreekt
de geschiedenis
onderga je dan alleen maar
en laat weinig ruimte meer
voor tegenspraak
alsof gezegd wordt
het begin
dat was niet de feestelijke leegte
van de zonverlichte dagen
het begin
dat was de donkere ondergrond
die altijd door hitte is getekend
die altijd zwart en geblakerd is
het begin
is altijd een litteken
en het einde
dat is altijd een beschaving
die alleen maar stenen achterlaat
daaraan herkennen we
een verdwenen beschaving
aan achtergebleven stukken steen
wat blijft er nog over
van al die hoop
van al die menselijke pijn
die ieder moment
iedere seconde
de uiterste grens
van een menselijke aanwezigheid
vertolken
wat blijft er over
van al die menselijke strevingen
van al die menselijke wensen
die ieder moment
iedere seconde
om een ultieme vervulling vragen
uiteindelijk alleen maar
afgebroken stukken steen
een stad in puin
lijkt overal ter wereld
hetzelfde
een mozaïek zonder kleuren
waaruit de geest verdwenen is
standbeelden in de verte
zonder vorm
zonder doel
een toekomst zonder mensen
ook de ondergrond
van een graanveld
is altijd
donker als lood
de kleur
van de ondergang
de kleur
van een bleke horizon
lood
dat is ook de taal
uit andere tijden
dat is ook de taal
van een verloren leven
lood
dat is ook een grens
de dood
kunnen we niet denken
we kennen
nu eenmaal
geen leven
buiten de aarde
buiten onszelf
in een eeuwig stilzwijgen
vandaar die argeloze haast
waarmee we
een bladzijde omslaan
en dan achteloos opkijken
het is alweer voorbij
we kennen niet eens
de ondergrond
waarop we staan
we zijn altijd onderweg
om een wankel evenwicht
te bewaren
maar als je omhoog kijkt
dan zie je altijd de lucht
als je omhoog kijkt
dan zie je dat de lucht
nooit helemaal helder is
maar wel steeds lichter
wel steeds ijler wordt
aan het eind
en aan het einde gekomen
is er niemand meer
die je nog iets vraagt
aan het einde gekomen
is er alleen nog maar de echo
van een onbegrepen vraag
een leven lang
voetstappen
in een donkere stad
een leven lang
de dwaalwegen
van het verstand
ergens ver weg
is er voor jou beslist
ergens in de tijd
is er voor jou gesproken
de geboortegrond
wordt voor
de tweede maal
bezocht
en deze keer
voorgoed.
(Anselm Kiefer). (2023).